Sinds de jaren 1950 kregen wetenschapshistorici meer oog voor de middeleeuwse wetenschap. Probleem is dat veel van de middeleeuwse kennis in de volkstaal is genoteerd en dat in handschriften, die ten tijde van het humanisme zeker niet als eerste werden uitgegeven. De renaissance zette de middeleeuwen immers weg als een barbaarse tussenperiode en vereerde kritiekloos de antieke wetenschap, die ze drukte en verspreidde. De middeleeuwse wetenschappelijke geschriften bleven ondertussen stof vergaren in moeizaam ontsloten handschriftenverzamelingen.
De Britse wetenschapshistoricus Seb Falk neemt in De verlichte middeleeuwen de lezer mee op Een ontdekkingsreis door de middeleeuwse wetenschap. Falk vertelt het intrigerende verhaal van de middeleeuwse wetenschap aan de hand van de 14de-eeuwse benedictijnermonnik Johannes (van) Westwyk of Westwick (circa 1350 – circa 1400) van de abdij van Sint-Albans, een 30 kilometer ten noorden van Londen. Westwyk zelf was de auteur was van een manuscript, dat tabellen gaf om de planetenbanen te berekenen en waarmee in de jaren 1950 een equatorium gemaakt werd in het Cavendish Laboratorium.
Falk stelt duidelijk dat, omdat de middeleeuwse natuurfilosofie gericht was op het begrijpen van Gods schepping, zij daarom niet minder wetenschappelijk was. Astronomie en tijdrekenkunde mochten dan wel in dienst staan van de religie, de religie stimuleerde de wetenschapsbeoefening. Om hun religieuze verplichtingen, zoals de getijden, te voldoen, werden monniken gestimuleerd om naar de hemel te kijken, voorspellingen te toetsen en tabellen te maken. Ze verfijnden de kalender in functie van de paasdatum en ontwierpen mechanische klokken als een weerspiegeling van de volmaakte schepping.
Falk vertelt dan ook het verhaal van de middeleeuwse wetenschap als een integraal onderdeel van het middeleeuwse leven. Hij neemt, net zoals de middeleeuwse auteurs, de lezer bij de hand en vertrekt van levensechte vraagstukken. De primaire vorming van Westwyk koppelt hij aan het uitleggen van de middeleeuwse rekenkunde en tijdrekenkunde. De vermoedelijke universitaire scholing van Johannes laat hem toe te spreken over universiteiten en vertalingen. Het astrolabium legt hij uit aan de hand van de instructie van Geoffrey Chaucer voor zijn zoon en het geheimzinnige ‘albion’ van de geleerde abt Richard van Wallingford kadert hij in de geschiedenis in van de abdij van Sint-Albans. De deelname aan de bisschopskruistocht door Westwyk geeft hem de kans om te spreken over cartografie, navigatie en medische wetenschap. Het sluitstuk van zijn studie is de uitvoerige bespreking van de Engelstalige handleiding van Johannes Westwyk voor het equatorium, het instrument om de bewegingen en positie van de planeten te bepalen.
De lezer dient wel bij de les te blijven, maar door de band genomen is het betoog van Falk goed te volgen. Afgezien van een enkele vertaalfout of op een kleine onachtzaamheid na – het handboek van Beda Venerabilis over tijdrekenkunde was uiteraard achtste-eeuws in plaats van achttiende-eeuws – , is dit een fascinerende wetenschapshistorische studie, die andermaal bevestigt dat de middeleeuwen geenszins de ‘barbaarse’ tussenperiode waren, waarvoor zij zo lang versleten werden.