Hieronder vindt u de jongste recensies. Selecteer een genre, vervolgens selecteer de recensie die u wenst u te bekijken en klik tenslotte op 'Lees recensie'.
Het gedicht ‘Enkelvoud’, opgenomen in de cyclus ‘Ginds’, geschreven bij werk van Roger Raveel, vat samen wat Roland Jooris als dichter voor ogen staat: ‘Tastbaar / abstract / het autonoom gedichte / van een uiteindelijke / leemte // een hijgend / luisteren naar adem / op een blad // wit en volledig’ (p. 35) Het wit van het blad dat mede door de spaarzaamheid waarmee de dichter omgaat met de woorden een vol-ledigheid beoogt in de betekenisruimte die wordt gecreëerd. Afstand (een ingrijpende abstrahering waarop de gedichten zijn gefundeerd) en behoedzaam toegelaten concreetheid markeren de grenslijnen van de afzonderlijke gedichten. Opvallend is bijv. dat slechts in uitzonderlijke gevallen een persoonsvorm wordt gehanteerd. In één gedicht treedt een lyrisch ik op de voorgrond. Het gedicht vat de poëtica van Jooris samen: ‘Vaak tracht ik te zoeken / wat ik niet kan duiden, een / betekenis die zich niet / prijsgeeft, een nabijheid / zo vrijblijvend als een / omschrijving in de verte / verloren de mist in’ (p.50) Via het tussenstadium van de ‘jij’ (ook hier weer slechts heel sporadisch opdoemend in de gedichten) zoekt Roland Jooris de leef- en creatieve denkwereld op van zijn voorgangers in de kunst. Er is Raveel, er is Giacometti (een gedicht is naar hem vernoemd), er is Mario De Brabandere, met ook hier de binnenwaartse beweging als bindend element tussen beeldend kunstenaar en dichter: ‘honkvast / bestendig bakent hij / af wat hem opslorpt / trekt hij zich binnen / in bedenken terug’ (p. 44) Directer in de verwoording is het gedicht ‘Indachtig’, opgedragen aan H.C.: ‘(…) // Tussen de regels liet hij zich / door het stokken van / zijn pen bekoren, het aardse / kreeg een onverbiddelijke stem // In sporen van verwondering / ligt nu zijn as / voor altijd uit zijn taal / als uit de zee herboren’ (p. 20) In de bundel ‘Vertakkingen’ zoeken de gedichten elkaar op, ze ‘vertakken’ zich binnen een organisch proces van het ‘stapvoets’ van de openingscyclus naar het ‘terloops’ van de slotafdeling. Wat de dichter – beter ware hier te noteren: de denkende en zoekende mens – uiteindelijk aanreikt, is allerminst een vaststaand iets. Vandaar de titel van het slotgedicht : ‘Tijdloos’. Het gedicht gaat zo: ‘Waarheen / naar vandaan / met als einder / de oorsprong, het / schept een aanhoudend ontstaan’ (p. 52) Voor de dichter ligt de weg blijvend open. ‘Vertakkingen’ is een bundel die de lezer de wereld achter-de-dingen laat zien, weg van de ruis van de Umwelt, terugplooiend op zichzelf, ‘ Stilte vindt een onderkomen / aan tafel tussen / ons’ (p. 43)
kunsttijdschriftvlaanderen.be gebruikt technische cookies die noodzakelijk zijn voor de werking van de website.