Gedurende meer dan drie jaar woedde de Spaanse Burgeroorlog. Deze episode behoort tot de zwartste geschiedenis van het land. Na bikkelharde en niemand ontziende gevechten legden de aanhangers van de linkse republikeinse regering het in april 1939 definitief af tegen de door de generaals aangevoerde nationalisten onder generalissimo Franco. In de ruim tachtig jaar daarna hielden beide kampen zich vast aan hun verhaal of hulden zich in stilzwijgen.
In hun pas verschenen boek handelen de Nederlandse historici Lodewijk Petram en Samuël Kruizinga over de burgeroorlog en de haast even pijnlijke nasleep. Zoals de titel van het boek aangeeft, besteden ze in de eerste plaats aandacht aan de ruim zevenhonderd Nederlandse vrijwilligers die vochten in de gelederen van de Spaanse republikeinen, en met name in de Internationale Brigades — de Nederlanders werden ingedeeld in de Duitse brigade die grotendeels uit communisten bestond. Daar waar de grote meerderheid van internationale vrijwilligers zich bekenden tot het communisme, was dat bij de Nederlandse vrijwilligers slechts bij de helft het geval. Heel wat werkloze jonge Nederlanders meldden zich in de hoop zo een betrekking te vinden of uit zin voor avontuur. Wat opvalt, is het grote aantal deserteurs onder de Nederlandse vrijwilligers. Deze worden op circa 350 à 400 geschat. Veel meer dat bij de overige internationale vrijwilligers. Naast het eerder gering aantal communisten onder hen, zoeken Petram en Kruizinga een verklaring hiervoor in het lage opleidingsniveau van de vrijwilligers (85 % had niet meer dan de lagere school) en hun jonge leeftijd.
Aan de eigenlijke gevechtshandelingen wordt in het boek niet bijster veel aandacht besteed, maar de ideeënstrijd achter het geweld wordt daarentegen heel wat breder uitgewerkt. Daar waar de Zouaven die aan pauselijke zijde streden in de 19de eeuw, en de vrijwilligers die aan de zijde van de Boeren in 1899-1902 vochten tegen de Britten bij hun terugkeer op een eerder milde behandeling konden rekenen, was dat allerminst het geval bij de terugkeer van de Spaanse vrijwilligers. Vooraleer ze terug naar Nederland kwamen, hadden ze al te horen gekregen dat hen het Nederlanderschap afgenomen was. Ze werden stateloos.
Omdat de vrijwilligers in Spanje veelvuldig in aanraking met het communisme geweest waren, had minister-president Hendrik Colijn hen het liefst aan de Nederlands-Belgische grens tegengehouden en teruggestuurd. Ook bij de Nederlandse bevolking heerste er grote onrust over de terugkeer van deze vrijwilligers. Hiertoe had de geschreven pers in ruime mate bijgedragen. De Spanjaardstrijders werden voorgesteld als baarlijke stalinistische duivels in mensengedaante.
In Frankrijk en Groot-Brittannië daarentegen konden de Spanje-vrijwilligers ongestoord terugkeren en werden ze weer opgenomen in de schoot van de maatschappij. Vrijwel geen enkel land trad zo streng op tegen de ‘Spanjegangers’ als Nederland. Wellicht had een en ander te maken met de angstvallig bewaakte neutraliteit, vooral tegenover nazi-Duitsland.
Na de Duitse invasie van de Sovjet-Unie traden heel wat voormalige Spanjevrijwilligers toe tot het verzet. Tijdens de jaren 1941-1945 kwamen er meer Nederlandse gewezen Spanjestrijders om het leven dan tijdens de burgeroorlog op het Iberische schiereiland. Na de bevrijding kregen ze hiervoor de nodige waardering en erkenning vanwege de Nederlandse autoriteiten. Maar tijdens de Koude Oorlog werden ze dan weer met de nek aangekeken. Pas na de val van de Berlijnse Muur konden de nog in leven zijnde vrijwilligers rekenen op een blijvende erkenning en eerherstel.
Een vlot geschreven en hoogst interessant boek dat afrekent met heel wat taboes. Met eindnoten, illustraties, bibliografie en register.