De Republiek der Verenigde Provinciën fascineerde tijdens haar Gouden Eeuw menig buitenlandse waarnemer en bezoeker. Een van de beste historische studies over ‘het raadsel van de Republiek’ blijf de magistrale synthese van de Britse historicus Jonathan Israel, De Republiek, 1477-1806, waarvan nu de negende druk verscheen als een jubileumeditie.
Van Israels hand zijn ook een indrukwekkende trilogie over de Verlichting en studies over de Franse en Amerikaanse revolutie. Israel is emeritus-hoogleraar moderne Europese geschiedenis aan het Institute for Advanced Study in Princeton, VS, en was daarvoor hoogleraar Nederlandse geschiedenis en instituties aan de Universiteit van Londen. Vanuit die functie publiceerde hij in 1995 de voorliggende synthese over de Republiek.
Het werk is dus inmiddels vijfentwintig jaar oud en werd bij zijn verschijnen in 1995 overladen met lof van gerenommeerde Nederlandse historici. Natuurlijk stond de geschiedschrijving in het voorbije kwart eeuw niet stil, maar geen enkele vakhistoricus in Nederland en België waagde zich aan een synthese van de Republiek in de vroegmoderne tijd binnen het bestek van één boek. De vraag stelt zich of er verder nog andere valabele motieven zijn om een vijfentwintig jaar oud werk terug uit te geven. Die zijn er wis en zeker.
Vooreerst behandelt Israel de Opstand en de Gouden Eeuw in de context van de gehele vroegmoderne tijd. Hij laat zijn werk aanvangen in het vanuit het Bourgondisch standpunt rampzalige jaar 1477, wanneer Karel de Stoute sneuvelde voor Nancy en met hem de Bourgondische ambitie teloor ging. De auteur neemt dus een lange aanloop in de tijd. Daarin wijst hij op de oorsprong van het dualisme in de Nederlanden vóór de Opstand tussen het noorden en het zuiden en binnen de latere Republiek tussen Holland en de overige provincies. De Opstand versterkte cultureel-religieus – calvinistische reformatie in het noorden en triomf van de contrareformatie in het zuiden – de dualiteit, die politiek en economisch al embryonaal aanwezig bleek. Om wat in het noorden gebeurde, duidelijk in perspectief te stellen, besteedt Israel dan ook regelmatig aandacht aan het zuiden en dat blijft op de achtergrond aanwezig. De blik van de buitenlander laat hem dus toe zinvol een klein-Nederlands perspectief te overstijgen.
Verder heeft de auteur aandacht voor de verschillende domeinen van de geschiedenis en de wisselwerking daartussen. Het boek is chronologisch opgebouwd uit vier delen: het ontstaan (1477-1588), de vroege Gouden Eeuw (1588-1647), de late Gouden Eeuw (1647-1672) en het tijdperk van verval (1672-1806). Binnen die delen komen in min of meer vaste volgorde ook religie, economie en welzijn, kunsten en intellectuele leven aan bod, die geenszins als aanhangsel van het politiek-institutionele-militaire verhaal zijn te beschouwen. Daarmee schildert de auteur een weids panorama.
Ten slotte probeert Jonathan Israel het raadsel van de Republiek te doorgronden. In het hoofdstuk ‘Vrijheid en orde’ expliciteert hij hoe de naar de normen van de tijd relatief vrije samenleving in evenwicht werd gehouden door een hoge graad van disciplinering en sociale controle. De burgerlijke ethiek was minder tolerant t.a.v. afwijkend gedrag dan t.a.v. onorthodoxe opvattingen. De Vlaamse lezer kan zich geen betere studie wensen om inzicht te krijgen in de oorsprong van karakteristieken die Nederland tot vandaag stempelen.