Historicus Francis Weyns beschrijft in een boek met de wat ongewone titel XVI de geschiedenis van De zinderende 16e eeuw, zoals de eerste ondertitel luidt. Weyns’ werk is een vulgariserende historische synthese over de 16de eeuw in de Nederlanden. Het bestrijkt de periode vanaf omstreeks 1477 – het jaar van de onfortuinlijke nederlaag en dood van de laatste Bourgondische hertog Karel de Stoute voor de muren van Nancy en daarmee het feitelijke einde van het autonome Bourgondische statencomplex – tot 1598 met de dood van de Spaanse Habsburger Filips II, de ‘Voorzichtige Koning’. Men kan het werk in zekere zin zien als de voortzetting van Bart Van Loo’s bestseller De Bourgondiërs (2019).
Weyns structureert zijn werk in tien hoofdstukken, overwegend geordend volgens de opeenvolgende regerende landsheren, Karel de Stoute, Maria van Bourgondië en Maximiliaan van Oostenrijk, Filips de Schone en Johanna van Castilië, Karel V en ten slotte Filips II. Hij doorbreekt de chronologische volgorde enigszins met hoofdstuk 4 ‘Een eeuw van grote verandering’ over de sociaal-culturele transformatie van humanisme en renaissance met figuren zoals Erasmus, Vesalius en Mercator, en met hoofdstuk 6 ‘Jacht op ketters’ over de reformatie met haar impact op de Nederlanden. Hoofdstuk 8 ‘Prins zonder land, graaf zonder hoofd’ en hoofdstuk 9 ‘De vlucht uit Antwerpen’ behandelen dan de Nederlandse Opstand of Tachtigjarige Oorlog tot de aanvang van de 17de eeuw. Hoofdstuk 10 ‘De duivel en zijn vrienden’ gaat uitgebreid in op het verschijnsel hekserij en sluit af met de dood van de voorzichtige koning Filips II.
De tweede ondertitel Habsburgers, heksen, ketters & oproer in de Lage Landen geeft aan dat Weyns aandacht wil hebben voor alle domeinen van de geschiedenis: politiek, samenleven, cultuur en economie. Hij weidt regelmatig uit over niet-politieke aspecten, zoals o.a. diplomatie en reizen, dynastieke verstandshuwelijken en bastaarden, feesten en inhuldigingen, eetcultuur en volkscultuur, ketters en inquisitie. Regelmatig grijpt hij terug naar de voorgeschiedenis van fenomenen om die historisch te kaderen. Toch gaat de meeste aandacht naar de dynastiek-politieke geschiedenis, wat ook blijkt uit de kleurenkatern die, op Luther na, allemaal afbeeldingen van politieke figuren bevat.
Het werk heeft inleiding, noch uitleiding, besluit noch epiloog, en evenmin voetnoten, maar wel een bibliografie. De auteur mikt dus duidelijk op vlotte leesbaarheid, waar hij zeker in geslaagd is. Toch wordt niet elke bewering hard gemaakt, zoals de laatste zin van zijn werk. ‘… de basis voor onze culturele identiteit werd in de zestiende eeuw gelegd.’ Misschien is dit toch een overwaardering van het nieuwe van de 16de eeuw en onderschatting van de continuïteit met de vorige eeuwen. Dat het middeleeuwse memento mori veld moest ruimen voor het antieke en herboren carpe diem, gold ongetwijfeld enkel voor een elite en de ‘bovenlagen’ van de samenleving. Het gros van de bevolking was en bleef bezig met overleven. Dit neemt niet weg dat Francis Weyns een panorama van de 16de eeuw presenteert, dat zich vlot laat lezen, niet in het minst door de opname van talrijke anekdoten. Die mogen misschien niet allemaal waarheidsgetrouw zijn, maar ze leren wel hoe men het verleden percipieert en interpreteert.