Terecht kiest Graa Boomsma, samensteller en bezorger van ‘Vaarwel’ van Lucebert, voor de ondertitel ‘achtergelaten gedichten. Via Michiel Schierbeek, zoon van Bert Schierbeek, kwam Boomsma op het spoor van brieven die Michels ouders aan elkaar hadden geschreven. Daarnaast bevond zich in de aangetroffen ook een gedicht van Lucebert, opgedragen aan Gerrit Kouwenaar. De aanzet meteen voor Boomsma om verder op zoek uit te gaan naar nog meer onbekend werk van Lucebert. Hoe Bert Schierbeek hier komt bij kijken, heeft te maken met het feit dat Lucebert in 1950 en1951 bij de Schierbeeks woonde, een verhouding begon met de echtgenote van Bert tot hij dan zelf, in maart 1952, halsoverkop moest zien weg te komen als zijn geliefde (weer) voor iemand anders had gekozen. De ‘peitite histoire’ van schrijvers handel en wandel, maar , zoals nu blijkt, toch met relatief verstrekkende gevolgen: Lucebert liet in de woning van de Schierbeeks een pak gedichten en tekeningen achter, die nu weer aan de oppervlakte zijn gekomen. Het is bekend dat Lucebert vaak verhuisd is ( ‘op vele plaatsen kan ik verwaaid wonen’) en daarbij zowat overal papieren heeft achtergelaten. Voeg daar verder aan toe de Lucebert-schriften die Boomsma nadien in handen kreeg via de dochter van Henny Swaanswijk, met wie Lucebert begin jaren vijftig een relatie had, en het plaatje is compleet: ‘de bundel ‘vaarwel, achtergelaten gedichten’ is het resultaat van twee ontdekkingen.’ (p. 94) De gedichten en tekeningen die Boomsma hier selecteerde, bieden een mooi beeld van de dichter en plastisch kunstenaar die op zoek is naar vernieuwing. Het ‘vaarwel’-gedicht waarmee de bundel opent, laat dit duidelijk zien: Lucebert, later terecht ‘gekroond’ tot ‘keizer van de Vijftigers’, wil komaf maken met de ‘rijmratten’ en zelf, met zijn verrassende en ontregelende aanpak van de syntaxis en de regels van interpunctie, een persoonlijk ingekleurd taalveld creëren: ‘schoorvoetend de huid stuwt poëzie die zweert, / het zwelgende tasten van de wond der verwondering.’ (p. 5) De wemeling van beelden, die vaak binnen een associatief verband worden aangewend, maakt dat de lezer zich vaak moeizaam een weg moet zien te banen doorheen de gedichten. Maar vast staat dat de inspanning de moeite loont. In het gedichtenpaar ‘twee bewegingen’, opgedragen aan f.d. (zo noemde Lucebertt zijn geliefde in de Schierbeek-periode), staan bijv. deze betoverende verzen: ‘toch giet ik door de mond van je neus / een lied van wierook dat dient tot / heugenis.’ (p. 23)