De Litouwse kunsthistorica en in Londen werkzame correspondente Kristina Sabaliauskaitė schreef met Peters keizerin een boeiende historische roman over de tweede echtgenote van tsaar Peter I de Grote (1672-1725), met name tsarina Catharina I van Rusland (1684-1727).
Voltaire bestempelde Catharina’s leven als ‘het assepoesterverhaal van de 18de eeuw’. Het Litouwse weesmeisje Marta Skowrońska werd geadopteerd door Ernst Glück, een Baltische Duitser en lutherse dominee en onderwijzer in het toenmalige Zweedse Marienburg (actueel het Letse Alūksne). Toen Russische troepen Marienburg innamen in de Grote Noordse Oorlog, kwam Marta in handen van vorst Aleksander Mensjikov, de vriend en vertrouweling van Peter de Grote, waardoor zij de tsaar leerde kennen. Die maakte haar al snel tot zijn geliefde. Marta ging over tot het orthodoxe geloof en veranderde haar naam in Jekaterina Aleksejevna. De tsaar maakte haar tot zijn wettige echtgenote. Samen kregen zij twaalf kinderen, die vrijwel allen kort na de geboorte overleden, behalve Anna en Elisabeth. Die laatste zou later zelf tsarina worden (1741-1762). De afstammelingen van Anna zouden na de kinderloze Elisabeth op de troon komen en regeren tot de Russische Revolutie. In 1724 maakte Peter de ongeletterde Catharina tot mederegent. Het jaar daarop stierf hij. Hoewel zij erkend werd als opvolger, berustte de ware macht bij haar oude beschermer Mensjikov. Catharina overleefde Peter twee jaar en overleed op 17 mei 1727 op 43-jarige leeftijd.
Sabaliauskaitė laat Catharina zich haar leven herinneren gedurende haar laatste vierentwintig uur vanop haar sterfbed in de keizerlijke residentie, het Catharinapaleis in Tsarskoje Selo ten zuiden van Sint-Petersburg. Haar aanpak doet denken aan Hadrianus’ gedenkschriften van Marguerite Yourcenar. Peters keizerin is het eerste deel van deze historische roman en bestrijkt Catharina’s leven tot aan haar formele huwelijk met Peter in 1712. Die periode wordt door Catharina herinnerd in de nacht van 16 mei 1727 van 21 uur ’s avonds tot 9 uur de volgende morgen. Sabaliauskaitė verweeft tussen die herinneringen historische realea over de cultuurverschillen tussen het Westen en Rusland, over de moeilijkheden om het Russische rijk te moderniseren, over de door Peter de Grote gestichte stad Sint-Petersburg en over de reizen van tsaar en tsarina.
Maar deze roman is beslist meer dan een 18de-eeuws assepoesterverhaal. Hij heeft onmiskenbaar zowel een feministisch als een politiek aspect. Sabaliauskaitė verhaalt de eenzame strijd die Catharina als vrouw haar leven lang moest voeren om te overleven, zich te handhaven en te worden wie ze was. Zij opende een nieuwe weg in de geschiedenis van Rusland. Na haar werd Rusland bijna de gehele 18e eeuw door vrouwen geregeerd, waaronder Catharina’s dochter tsarina Elisabeth I, en keizerin Catharina II de Grote.
Sabaliauskaitė is van origine uit Litouwen. Zelfs al is het een historische roman, die zich situeert in de 18de eeuw, de lezer ontkomt er niet aan de historische relaties tussen het Westen en Rusland in de 18de eeuw te zien als een spiegel voor vandaag. In die zin is deze historische roman beslist actueel.
In de stamboom vooraan sloop wel een onnauwkeurigheid. Elisabeth, een dochter van Catharina en Peter, werd, zoals gezegd, ook tsarina. Dit neemt niet weg dat dit een meeslepende roman is, die verwachtingsvol doet uitkijken naar het tweede deel.