Felix Timmermans (1886–1947) publiceerde zijn roman ‘Boerenpsalm’ in 1935, nadat hij voordien, zoals wijlen Gaston Durnez noteert in het Nawoord bij de heruitgave, afleveringen ervan had gepubliceerd in het tijdschrift De Nieuwe Gids, waarvan Willem Kloos toentertijd hoofdredacteur was. Dat de roman in eerste instantie ‘Engelen en verkens’ zou heten, inspireerde Bart van Loo tot de keuze van twee afbeeldingen van Koen Broucke op voor- en achterflap: de varkenskop en het Mariabeeld. Meteen een veelzeggende duiding van het boek: boer Wortel is, zoals we hem als lezer leren kennen doorheen zijn breed uitdijende monoloog, boer in hart en nieren, hij leeft en werk en zwoegt op ‘t veld en met en voor zijn dieren, zonder daarbij ooit maar één moment uit het oog te verliezen dat er meer is, dat de God van hierboven meekijkt en mee bepaalt wat aan gebeurtenissen zich voordoen is ‘s mensen leven.
Het portret dat Timmermans schetst van Boer Wortel, raakt aan het universele mens-zijn. Vreugde en verdriet, momenten van twijfel en vastberaden zekerheid (een soort van ‘rustige vastheid’ zou je het kunnen noemen) strijden om voorrang, doorkruisen het leven van de man die het niet zomaar in de schoot geworpen krijgt.
Lezend, herlezend, proevend van de Timmermansiaanse rijkdom in de taal betreedt de lezer-van-nu een wereld die op het eerste gezicht misschien wel ver van hem blijkt af te staan, maar , zoals Van Loo schrijft in zijn ‘dank op voorhand’: ‘we zien hoe hij [boer Wortel] leeft als mens van vlees en bloed.’ (p. 10) Overigens: zelden heb ik een voorwoord bij een roman gelezen dat zo uitbundig, zo overtuigend, maar ook zo doodeerlijk overkomt als dit van Bart van Loo bij ‘Boerenspsalm’. In samenhang met de illustraties die Koen Broucke bezorgde bij deze editie wordt zo een perfecte omkadering aangereikt voor de roman die, ook ruim tachtig jaar na de eerste publicatie ervan, hopelijk een ruim lezerspubliek zal bereiken.