Het Perzische rijk was één van de eerste wereldrijken, zo al niet de eerste supermacht uit de wereldgeschiedenis. Het domineerde vanaf de 6de eeuw voor Christus een groot deel van de bekende wereld van het Oude Midden Oosten. Het hield twee eeuwen duurzaam stand tot het naar het einde van de 4de eeuw voor Christus veroverd werd door Alexander de Grote.
Onze kennis over het Perzische rijk is van oudsher afkomstig van Griekse geschiedschrijvers, zoals Herodotos en Xenophon. Al enkele decennia zijn historici van de Oudheid er zich van bewust dat ons historiebeeld door dat Griekse perspectief vertekend werd. Hoe langer hoe meer doen ze vandaag beroep op originele Perzische bronnen. In deze rij past De Perzen, waarin Lloyd Llewellyn-Jones De tijd van de Grote Koningen beschrijft. De auteur bekleedt de leerstoel Oude Geschiedenis aan de universiteit van Cardiff en is directeur van het Ancient Iran Program aan het British Institute of Persian Studies.
In de inleiding gaat Llewellyn-Jones in op de vertekening van ons historiebeeld door het Griekse perspectief. De Grieken zagen de Perzen als de ultieme ander, despotische en decadente barbaren. De verlichting en het Brits koloniaal filhellenisme namen kritiekloos die Griekse opvatting van een decadent en despotisch Perzië over. De auteur wil de authentieke Perzische stemmen laten horen. Die vonden hun neerslag in liederen, gedichten, fabels en legenden, in de rijke orale cultuur van het antieke Midden-Oosten en in het archeologisch bronnenmateriaal, ook al was dat laatste soms grotendeels koninklijke propaganda.
Het corpus bestaat uit drie delen. In deel I beschrijft Llewellyn-Jones het ontstaan van het Perzische rijk vanuit een klein gebied in het zuidwesten van Iran tot de consolidatie onder Cambyses, die Egypte integreerde, met daarbij veel aandacht voor de Perzische identiteit en het Perzische imperialisme. Deel II behandelt verschillende aspecten van het Perzische leven ten tijde van de Grote Koningen. Daaruit komt een beeld naar voren van een rijk met een verfijnde cultuur, een goed gestructureerde samenleving, een sterke economie en een krachtig leger. In deel III verhaalt Llewellyn-Jones dan de bloeiperiode na Darius I, haaks op de gangbare visie, als zou het om een neergang gaan. Het rijk hield zich staande ondanks koningsmoord en broedermoord. Verfrissend zijn de hoofdstukken over de Tweede Perzische Oorlog onder Xerxes I en het einde van het rijk door Alexander de Grote.
In de epiloog laat Lloyd Llewellyn-Jones zien hoe het Achaemenidische verleden van de grote koningen gemythologiseerd werd na de islamisering van Perzië en hoe dat verleden in de 20ste eeuw door de sjah en de islamitische theocratie gebruikt werd. Vandaag is er een heropleving van een pre-islamitische identiteit, waarbij Cyrus de Grote vrijheidsstrijder en mensenrechtenactivist (sic!) wordt en zijn beeltenis de T-shirts van Iraanse jongeren siert als kritiek op het regime.
Lloyd Llewellyn-Jones citeert regelmatig uit de oorspronkelijke Perzische bronnen en schrijft bijzonder vlot. Een duidelijke kaart en een uitgebreide stamboom vooraan, een relevante kleurenkatern en achteraan een lijst van dramatis personae, een selectieve bibliografie onder de vorm van suggesties om verder te lezen en een illustratieverantwoording vervolledigen deze nieuwe geschiedenis over het Perzische rijk.