In ‘Het slechte geweten van Vlaanderen’ neemt de Antwerpse literatuurwetenschapper Kevin Absillis het op voor de op spectaculaire wijze uit de gratie gevallen Hendrik Conscience. Dat bij leven als belangrijk beschouwde schrijvers na hun dood snel uit de belangstelling verdwijnen en heel vaak zo goed als vergeten worden, is geen uitzondering. Wat de ooit immens populaire Conscience overkomen is, gaat echter nog heel wat stappen verder. Invloedrijke mediafiguren als Hugo Claus, Marc Reynebeau, Tom Lanoye en Saskia de Coster maakten zijn werk belachelijk en zorgden ervoor dat de man die zijn volk leerde lezen bijna in zijn eentje verantwoordelijk werd geacht voor de opkomst en de bloei van het extreemrechtse, racistische gedachtegoed in Vlaanderen. Een regelrechte karaktermoord dus, in het geval van Claus zelfs met voorbedachten rade.
Absillis zocht uit hoe een en ander zo ver is kunnen komen en, vooral, in hoeverre deze Conscience-bashing te rechtvaardigen valt. Hij las daarvoor zowat het hele werk van Conscience opnieuw, iets wat de Conscience verguizers beter ook hadden gedaan, voor ze de grote trom roerden. Want uit Absillis’ onderzoek blijkt namelijk dat vrijwel geen enkel van de argumenten die de criticasters gebruikten hout snijdt. Zo was Consciences Fransvijandigheid helemaal niet racistisch gemotiveerd, maar net een uiting van anti-imperialistisch verzet. Consciences houding tegenover Joden, zigeuners en andere ‘vreemdelingen’ steekt positief af bij die van velen van zijn tijdgenoten, zoals Charles de Coster.
Het beeld van Conscience als racist werd dan weer versterkt door Hugo Claus’ theaterbewerking van de roman ‘Het Goudland’: ‘Wie de tekst van Conscience vergelijkt met de toneelbewerking, kan moeilijk anders dan concluderen dan dat Claus de xenofobie in grote dosissen eigenhandig heeft toegevoegd.’ Tom Lanoye, die ‘De Leeuw van Vlaenderen’ ooit ‘een hallucinant lachwekkend kutboek’ noemde, krijgt dan weer een koekje van eigen deeg: in zijn debuutroman uit 1988, ‘Alles moet weg’, blijkt hij zich te buiten zijn gegaan aan raciale stereotypering van enkele Marokkanen. Waarbij Absillis volkomen terecht opmerkt: ‘Uit naam van de humor of de autonomie van de literatuur kan het natuurlijk allemaal. Maar als we intussen toch de morele weegschaal bovenhalen, is het moeilijk om argumenten te verzinnen die verklaren waarom deze tekst niet en teksten van Conscience wel als problematisch zouden moeten gelden.’
Veel aandacht besteedt Absillis ook aan Conscience als zogenaamde promotor van het kolonialisme, onder meer met ‘Batavia’ (1858). In zijn overzicht van de Nederlandstalige Congoliteratuur, ‘Koloniseren om te beschaven’ (2019), karakteriseerde Luc Renders dit als een ‘uitgesproken kolonialistische en eurocentrische roman’, een analyse die ondertussen door andere onderzoekers wordt aanvaard. Absillis: ‘In het door [Conscience] verbeelde Vlaanderen borrelt voortdurend solidariteit op met mensen die te maken krijgen met de uitwassen van de Europese kolonisatie. Zou de schrijver dan werkelijk zo ongevoelig zijn geweest voor het leed dat door de westerse slavernij werd aangericht? Om dat uit te zoeken is een geduldige analyse nodig, van de roman ‘Batavia’ zelf, maar ook van de context waarin die verscheen.’ Dertig bladzijden later kan hij besluiten dat Consciences opvattingen ‘in de toenmalige context aansloten bij een internationaal abolitionistisch discours dat de zwarte ander juist als zo menselijk mogelijk wilde voorstellen’.
Absillis neemt in deze uitmuntende en goed geschreven studie gedurfde standpunten in, zeker voor een academicus die moet functioneren in een steeds verstikkender atmosfeer waar cancelling aan de orde van de dag is. Maar hij weet zijn stellingnames overtuigend te onderbouwen, met feitelijke gegevens en stevige argumenten. Helemaal anders dan de academica die tijdens een debat over dit boek toegaf nooit iets van Hendrik Conscience gelezen te hebben, maar toch vond dat ‘De leeuw van Vlaenderen’ beter uit de canon zou verdwijnen. Tsja.