Met ‘De hartvinger’ vervolledigt Paul Demets zijn trilogie rond de beeldende kunstenaars die hij eind van de jaren negentig van de voorbij eeuw en in de beginjaren van onze eeuw opzette en nu in deels herwerkte vorm aan de lezer aanbiedt. In 2021 verschenen de bundels ‘Het web van omtrek’ (rond werk van Roger Raveel) en ‘De landsheer van de Lethe’ (bij werk van Léon Spilliaert), in ‘De hartvinger’ kadert hij zijn gedichten in en doorheen een aantal verwijzingen naar Raoul De Keyser. De die bundels vertonen een opmerkelijke eenheid: Demets kiest voor de maat van zeven (de bundels bestaan uit telkens zeven afdelingen van zeven gedichten), dit alles binnen een vormvaste structuur voor de gedichten apart, met een welbepaalde strofevorm (disticha, terzines, geïsoleerd slotvers) die dan binnen de afdelingen zelf consequent wordt aangehouden. Al even opmerkelijk is het gegeven dat Demets in de begeleidende notities en bijhorende ‘Aantekeningen’ bij de bundels de genese ervan expliciteert en in een aantal gevallen zelfs de context van de aparte afdelingen toelicht. Het zijn toelichtingen die de lezer mee de weg wijzen naar mogelijke interpretatie(s) van de gedichten.
Een mooi voorbeeld hiervan is ‘Krijtlijnen’, de openingsafdeling van ‘De hartvinger’. Demets alludeert er op de fascinatie van Raoul Der Keyser voor het lijnenspel van een voetbalveld. Demets neemt beelden op die bijna rechtstreeks verwijzen naar het voetbalspel (‘Ons op het verkeerde been gezet, / alleen op hun doel af’, ‘we trekken een muur op’, er zijn de ‘schijnbewegingen’, ‘een sliding’….). Hoe dichter en kunstenaar als denk- en lotgenoten optrekken, blijkt uit verzen als deze: ’In je mondholte het zwijgen / die de verf je oplegt wanneer je kleur bekent.’ In de ‘Aantekeningen’ wijst Demets er dan expliciet op dat de gedichten – en niet het werk van De Keyser – ook verwijzen naar het Vlaams Blok en naar het Vlaams Belang, zoals de partij is gaan heten in het begin van het nieuwe millennium. Dergelijke aanpak sluit aan, bij wat Demets zelf schrijft achteraan in de bundel: ‘Poëzie staat niet los van de werkelijkheid, maar schept wel een werkelijkheid in taal, in het besef dat poëzie de werkelijkheid niet helemaal kan weergeven, laat staan vervangen.’ (p. 68) Een bijna gelijklopende uitbreiding naar politiek-maatschappelijke feiten komt aan bod in ‘Einden’, de slotcyclus van de bundel, waar de zoektocht van Demets naar zijn poëtica en die van De Keyser, oplicht tegen de achtergrond van de aanslagen van 9/11 en de behandeling van verdachte Al Qaida-gevangenen in Guantanamo Bay. Dat levert sterke verzen op:’Wie zijn die heiligen / die vielen? Die man, / hoofd naar beneden? // Nu hier / nieuwe sloten, /omheiningen van hoge kwaliteit.’
Wat in de andere afdelingen van ‘De hartvinger’ (het woord verwijst naar de ringvinger die eertijds ook ‘de hartvinger’ werd genoemd omdat hij rechtstreeks verbonden is met het hart) verkent Paul Demets op een afgemeten manier het samenspel van beeld en woord. De gedichten zijn, net als in de Raveel- en Spilliaert-bundel, geen descriptieve beeldgedichten. Dat bij een aantal gedichten wel wordt verwezen naar specifieke schilderijen van De Keyser laat aanvoelen dat de verzen er vaak op een of andere manier mee verbonden zijn. ‘Hoe peil je diepte in beeld zonder te springen’ luidt het in gedicht 6 uit de cyclus ‘Ervaringen’. Die diepte in en van betekenis echoot in de schilderijen, maar even goed in de gedichten.
In twee aan elkaar aansluitende afdelingen, resp. ‘Aanrakingen’ (met een consequent volgehouden beeldspraak die gericht is op ‘huis’ en ‘huid’) en ‘Verschuivingen’ tekent Demets de omtreklijnen van de relatie tot de geliefde en tot zijn dochter: ‘Je huid is je huid / je huis je huis. Maar soms ademen ze samen.’(p. 39), en ook, meteen het gedicht waarin het titelwoord aanwezig wordt gesteld: ‘De hartvinger zoekt de kortste weg. / Hij jaagt het bloed in de dingen.’ (p. 45)
Met ‘De hartvinger’ onderzoekt Paul Demets zijn plaats als woordkunstenaar. In de slotcyclus omschrijft hij tet als volgt: ‘Wat als ik niet meer uit mijn woorden kom? / Alleen hier laat ik mij zien. // Verf maakt zichtbaar en kan verhullen. / Ze keert zich naar ons toe. / Twijfel aan de werkelijkheid van het werkelijke.’ (p. 60) Waar geen twijfel mag over bestaan, is het feit dat Demets blijvend zijn weg heeft gevonden als dichter.