In de laatste trein die vanuit het Nederlandse doorgangskamp Westerbork in 1944 vertrok naar Auschwitz-Birkenau bevond zich de Joodse Rosa de Winter-Levy samen met haar man en dochter. In Auschwitz werd ze na aankomst dadelijk van haar man gescheiden en zou ze hem nooit meer terugzien. Verder in Birkenau belandden moeder en dochter in aparte kampen maar na de bevrijding werden ze terug met elkaar herenigd.
In Birkenau raakte Rosa Levy bevriend met Edith, de moeder van Anna Frank, die eveneens gescheiden was van haar familie. Edith stierf later in Rosa’s armen. Zelf ontsnapte ze op wonderbaarlijke wijze aan de dood. Ze bevond zich in de ziekenbarak toen de Sovjets in januari 1945 het kamp bevrijdden. Pas maanden later vonden moeder en dochter elkaar terug.
Rosa’s getuigenis verscheen oorspronkelijk in brochurevorm in september 1945 onder de titel Aan de gaskamer ontsnapt! Het satanswerk van de SS. In haar herinneringen vertelt ze in zakelijke en gelijktijdig niet mis te verstane bewoordingen over haar belevenissen. Hoe bang mensen waren over het ongewisse lot dat hun te wachten stond, de onduidelijkheid en later duidelijkheid over de rokende schoorstenen, de willekeur van de behandelingen door de beulen, het geluk soms een kledingstuk tegen brood en koolraap te kunnen ruilen of andersom, het afschuwwekkende scheiden van dierbaren, de ziektes, de toenemende gevoelloosheid, de honger, de luizen, de kou…
Voor deze uitgave schreef Ronit Palache een uitgebreid biografisch voorwoord, en in het nawoord spreekt zij met Rosa’s kleinkinderen. Het boekje kreeg een mooie en verzorgde vormgeving.