De neerlandicus Rick Honings is hoogleraar aan de Universiteit Leiden. Zijn onderzoek richt zich vooral op de Nederlandse literatuur en cultuur van de 19de en 20ste eeuw en op de Nederlands-Indische letterkunde.
Multatuli verheerlijkte in zijn ‘Max Havelaar’ (1860) Nederlands-Indië als het ‘prachtig ryk van Insulinde dat zich daar slingert om den evenaar als een gordel van smaragd’. Voor hem en na hem schreven honderden schrijvers over ‘de Oost’. Die reisliteratuur is het uitgangspunt voor “De ontdekking van Insulinde”. Daarin onderzoekt Rick Honings hoe de Nederlanders in de 19de eeuw reisden, maar ook hoe ze dachten en de koloniale stereotypen vorm gaven, die tot op heden invloed uitoefenen. De reisverhalen moesten het moederland informeren, maar zegden even veel over hoe hun auteurs dachten. Honings schrijft bewust vanuit een postkoloniaal perspectief en vraagt zich af hoe die teksten bijdroegen tot de constructie van een koloniale realiteit. Door de Ander als vreemd, exotisch en inferieur voor te stellen creëerde men immers zijn eigen superioriteit.
Honings structureert zijn werk in drie delen, waarin telkens een historische periode centraal staat. Elk deel heeft een gelijkaardige opbouw: na een beknopt historisch overzicht behandelen vijf hoofdstukken een reisverslag van één of twee personen. Honings gaat telkens in op biografische en literair-historische achtergronden, de reis, het vervoer en de plaatsen en streken, die werden bezocht. Daarnaast gaat hij na in hoeverre de tekst vorm gaf aan het koloniale denken als legitimering voor het project in de Oost en in hoeverre het individuele auteurs lukte zich kritisch te verhouden tegenover het kolonialisme.
Deel I behandelt vroege reizigers in de periode 1800-1830. De VOC werd eind 1799 opgeheven en haar bezittingen werden een door de Staat geregeerde kolonie. De binnenlanden van Java werden verkend en de hele archipel werd in kaart gebracht. Deel II heeft betrekking op ontdekkers en verkenners in de tijdspanne 1830-1860. Het was de tijd van het cultuurstelsel en de doorgedreven exploitatie van Java, die Multatuli bekritiseerde. Tezelfdertijd vonden militaire acties in en meer reizen naar de buitengewesten plaats. Het laatste deel focust op plezierreizigers en toeristen in de periode 1860-1900, het tijdvak van de ethische politiek en van een verbeterde infrastructuur, waardoor toeristische reizen een impuls kregen. De Europeanisering en feminisering van de kolonie zette zich door. Bij de reizigers zijn er nu ook een Javaanse edelman en een Indo-Europese vrouwelijke auteur.
Honings wijst op de cruciale rol van deze reisliteratuur in de legitimering van het koloniale project, maar wijst ook op de verschillen tussen de reizigers, die elk met hun eigen vooroordelen en hun eigen invalshoek in meerdere of mindere mate het koloniale project verdedigden, zonder dat er dus sprake was van een uniforme koloniale ideologie. Maar voor alle reizigers gold dat er geen wereld zonder koloniën denkbaar was!
Illustraties, zowel in kleur als in zwart-wit, in de tekst en achteraan noten, bibliografie, een verantwoording en een register van persoonsnamen en van landen, plaatsen en attracties vervolledigen deze fraai vormgegeven cultuurhistorische studie, die genuanceerd de mentaliteit achter het koloniale project ontmaskert.