De Nederlandse theoloog en predikant Frans Willem Verbaas publiceerde al drie historische romans over bijzondere personen uit de geschiedenis van de Europese spiritualiteit: over de kerkvader Augustinus, de reformator Calvijn en de protestantse theoloog Karl Barth. In een vierde historische roman beschrijft hij het leven van de Utrechtse kluizenares “Suster Bertken”.
Berta Jacobsdochter, gekend als Zuster of Suster Bertken (Utrecht 1426/1427-1514), was de bastaarddochter van Jacob van Lichtenberg, proost van het kapittel van de Utrechtse Sint-Pieterskerk. Haar bewaard gebleven teksten wijzen erop dat zij een degelijke vorming kreeg. Toen Bertken ongeveer dertig jaar oud was, liet zij zich inkluizen in een cel aan het koor van de Buurkerk, de oudste parochiekerk van Utrecht, en leefde 57 jaar in haar kluis, totdat zij op de leeftijd van 87 jaar stierf. In een kluis waren minstens twee vensters: een aan de zijde van het koor van de kerk, zodat de kluizenares de diensten kon bijwonen, en een tweede aan de straatzijde. Via dit straatvenster, gebruikt als spreekvenster, mochten de stadsbewoners op vaste tijden de ingekluisde om advies vragen. Soms had een kluizenares een dienares die via een klein deurtje de kluis kon betreden om voor het nodige te zorgen.
Bertken liet een passieboekje en een aantal devote teksten na, waaronder acht liederen, waarmee zij een plaats in de literatuurgeschiedenis van de Nederlanden verwierf. Met de nadruk op het lijden sloot haar spiritualiteit nauw aan bij de hervormingsbeweging van de Moderne Devotie, die in de 15de eeuw een bloei kende. In haar ‘liedekens’ deed ze verslag van haar zoektocht naar God en haar ervaring van haar mystieke eenheid met Jezus.
Nog altijd blijft het kluizenaresbestaan van Zuster Bertken tot de verbeelding spreken, getuige de voorliggende historische roman. Verbaas situeert zijn werk anno 1511 wanneer Bertken al meer dan een halve eeuw ingemetseld in haar kluis leeft. Dan krijgt ze een brief van de pastoor van de Buurkerk, waarin haar wordt verzocht haar kluis naar een andere plek in de kerk te laten verhuizen vanwege de uitbreiding van de kerk. Ze weigert te wijken voor de bouwplannen van de ambitieuze priester. Ze heeft immers gezworen te sterven in de kluis waarin ze zich levend heeft laten begraven. In haar verzet tegen de pastoor toont de 84-jarige kluizenares zich vindingrijk. Tussen de vier hoofdstukken die zich situeren tussen half augustus en half oktober 1511, verweeft Verbaas drie flashbackhoofdstukken, waarin de lezer de geschiedenis van Zuster Bertken verneemt.
Verbaas heeft zich goed ingelezen in de literatuur over Zuster Bertken en weet treffend zijn historische roman te stofferen, maar natuurlijk komt de plot voor zijn rekening. De vraag stelt zich wel of Bertkens morele schuldgevoelen over een schuins marcherende vader-kapittelheer geen anachronistische interpretatie is voor haar Gods zoeken. Dat de teksten van Zuster Bertken, die nauw aansloten bij de laatmiddeleeuwse angst voor hel en vagevuur, en voor even razend populair waren, maakt haar nog niet van de gestalte van Hildegard von Bingen of Hadewych. De vraag is dan ook of onze geseculariseerde tijd nog boodschap heeft aan haar wereldverzaking en haar poëzie. Wie zich daar overzet, krijgt een historische roman, die op zich een goed beeld geeft van de laatmiddeleeuwse religiositeit.
Achteraan een verantwoording, een toelichting op de getijden, de heiligendagen en de kerkelijke feestdagen, enkele zwart-wit-illustraties en bronnen vervolledigen dit boek.