De Nederlandse historicus Jaap de Haan deed onderzoek naar de bestuurspraktijk in de Republiek. Dat leidde tot een promotie aan de Universiteit Utrecht, waarvan de neerslag ‘De eerste minister van de Republiek. De Hollandse raadpensionaris in de zeventiende eeuw’ is.
De Republiek der Verenigde Provinciën was een unie van zeven gewesten. Waar in theorie de zeven gewesten op voet van gelijkheid stonden, bleek in praktijk Holland in de politieke besluitvorming de doorslag te geven. Holland had een huisjurist in dienst, de raadpensionaris, waarvan de functies mettertijd uitgebreid werden. De raadpensionaris van Holland was, niettegenstaande in dienst van de Staten van Holland, in de ogen van menige 17de-eeuwse buitenlandse waarnemer dan ook de belangrijkste politicus van de Republiek. Dat is begrijpelijk. De Hollandse raadpensionaris bepaalde niet zelden de politiek van de Staten-Generaal en dus de internationale politiek van de Republiek. Veel buitenlandse diplomaten dachten daarom dat de raadpensionaris in dienst van de Republiek stond en een soort van eerste minister was, zoals zij die kenden uit hun eigen land.
Om beter te begrijpen wat het ambt van raadpensionaris inhield en zijn positie in Holland en in de Republiek wilde Jaap de Haan zijn bestuurspraktijk grondig analyseren en hem vergelijken met soortgelijke bestuurders in vroegmodern Europa. De onderzoeksvraag luidde dan ook: was de Hollandse raadpensionaris de eerste minister van de Republiek?
Om daarop een antwoord te kunnen geven, bespreekt De Haan eerst beknopt de geschiedenis van het ambt van raadpensionaris en zijn analysemodel van vier - ambtelijke, uitvoerende, politieke en representatieve - functies van een eerste minister. Hij gaat vervolgens tweemaal comparatief te werk: via gevalstudies in de tijd en een literatuurstudie in de ruimte. Hij vergelijkt in vier concrete casussen het beleid van drie Hollandse raadpensionarissen doorheen de 17de eeuw: dat van Johan van Oldenbarnevelt tijdens de Bestandstwisten, tweemaal dat van Johan de Witt tijdens het Eerste Stadhouderloze tijdvak en dat van Gaspar Fagel in een conflict over de legeruitbreiding. Deze gevalstudies belichten telkens op welke manier de raadpensionaris zijn ambt uitoefende en de verhouding met de stad Amsterdam en met de stadhouder. Vervolgens vergelijkt De Haan via een literatuurstudie de raadpensionaris met een aantal buitenlandse eerste ministers in Spanje, Engeland, Frankrijk, Zweden en Brandenburg. Elk hoofdstuk wordt systematisch ingeleid met een overzicht van de casus en de gebezigde bronnen en uitgeleid met een conclusie.
Jaap de Haan besluit dat de Hollandse raadpensionaris kan gezien worden als de eerste minister van de Republiek. De functies die deze uitoefende, zijn ook te herkennen bij zijn evenknieën aan Europese hoven en onderdeel van een vroegmoderne bestuurspraktijk.
Spijts enkele schoonheidsfoutjes (drukfouten, afwijking van de alfabetische volgorde in de literatuurlijst) is het werk bijzonder fraai uitgegeven en geïllustreerd met reproducties van schilderijen van de hoofdrolspelers. Twee bijlagen, met name de instructie van Gaspar Fagel en de categorieën pamfletten uit de Tweede Engelse Zeeoorlog, een lijst van gebruikte archivalische bronnen en een literatuurlijst van gedrukte bronnen, pamfletten en literatuur en een register vervolledigen deze oorspronkelijke en degelijke historische monografie.