De Wit-Rus Sasja Filipenko is persona non grata in zijn vaderland. Zijn kritiek op het corrupte bewind van president Alexander Lukasjenko, op de censuur en de foltering van politieke gevangenen, wordt hem niet in dank afgenomen. Bovendien vinden de boeken van Filipenko internationale verspreiding. De roman ‘Uitgewist’ dateert van 2017. Twee verhalen spiegelen zich aan elkaar. De dertigjarige Aleksandr heeft net zijn vrouw verloren. Het begin van haar zwangerschap viel samen met de diagnose van een terminale kanker. Ze wil niettemin haar kind ter wereld brengen en dat gebeurt ook, weliswaar weken na haar hersendood. Aleksandr en het drie maanden oude kind huren een flat in Minsk, waar hij kennismaakt met de andere bewoner van het huis, de negentigjarige Tatjana. Nog voor Alzheimer haar langetermijngeheugen heeft uitgewist, vertelt zij haar levensverhaal. Ook Tatjana’s moeder overleefde de geboorte van haar dochter niet. Haar vader verloor prompt zijn godsgeloof, zweerde bij Descartes en de rede, en vestigde zijn hoop op de nieuwe Sovjetmens. Hij vertrok in 1919 met zijn dochter uit London, op weg naar dit beloofde land. Tatjana gaat er jaren later werken als secretaresse en vertaalster bij Buitenlandse Zaken. Vrienden verdwijnen vanaf 1937, als Stalin met grote willekeur vermeende “vijanden” van het regime “uitwist”. Geen toeval dat Tatjana haar verhaal “een biografie van de angst” noemt. Als in 1941 Duitsland het niet-aanvalspact opzegt en Rusland binnenvalt, is de verrassing groot. Haar echtgenoot vertrekt naar het front en wordt in Roemenië gevangen genomen. Dat ontdekt zij bij het vertalen van een document. Zij vindt zijn naam terug op een lange lijst van het Rode Kruis. Maar een gevangene is in de ogen van Stalin en zijn trawanten een verrader die geweigerd heeft totterdood door te vechten. Zelfs familie van zulke “verraders” - zij en haar dochtertje in dit geval - riskeert de kogel of de goelag. Ten einde raad wist zij de naam van haar man en vervangt hem door een andere, die bijgevolg tweemaal op de lijst vermeld wordt, wat haar bedrukt en zal blijven achtervolgen. Als zij op het eind van de oorlog gearresteerd wordt, denkt zij ten onrechte dat deze vervalsing de oorzaak is van haar arrestatie, mishandeling, verkrachting en uiteindelijk een uitputtende treinreis naar een gevangenkamp, waar ze dankzij haar ervaring als secretaresse de vreselijke omstandigheden overleeft. Maar het geweld is uiteindelijk psychologisch: “Niet het kamp vormt de detentie van de mens, hij zit niet in het kamp gevangen, maar in zichzelf.” Tatjana zal nog lang op haar bevrijding en haar rehabilitatie moeten wachten. Haar dochter verhongerde in een kindertehuis en haar gerepatrieerde echtgenoot kreeg de kogel. Sasja Filipenko vertelt dit dubbele verhaal van overleven, waarbij dat van Tatjana wel centraal staat, op een zenuwachtige, vinnig converserende wijze. Hij gebruikt daarbij uitvoerig, zelfs ten overvloede , de missives van het Rode kruis, de Zweedse bemiddelaars of het Vaticaan. Verzoeken tot uitwisseling van gevangenen botsten telkens op de weigering van Kameraad Molotov om te onderhandelen. Alsof een krijsgevangene geen burger meer kan zijn. Hij is uitgewist, net als het geheugen van Tatjana die haar verhaal nog op de valreep kon voortvertellen.