De heel beknopt gehouden openingsscène van de roman ‘Een week’ beschrijft hoe de 62-jarige Liz, omringd door haar geliefde Sue, haar zoon Dorian en diens vrouw, de schrijver Filip, haar jeugdvriendin Anke, haar moeder Marthe en de hond Barry van dokter Vereecken, ‘droogstoppel met een drupneus’, de prik krijgt toegediend die haar vraag om euthanasie moet waarmaken. Liz neemt het heft in handen, ‘ik zak al weg, maar leef nog.‘ Met de zin ‘ik sta op’ vangt dan een terugblik aan, die aanvangt de dag van haar ‘overlijden’, vrijdag 25 augustus, en vanuit de retrograde waaruit Jeroen Theunissen zijn roman heeft opgebouwd, terugkeert tot zaterdag 19 augustus, een week dus om precies ten zijn. Een mooie en gedurfde optie alleszins van de kant van de auteur om het leven van zijn hoofdfiguur in kaart te brengen, net als de stilistische uitwerking ervan: Theunissen laat de stroom aan gesprekken en gedachtegangen die Liz en de anderen bezighouden, op een overrompelende manier op de lezer afkomen, met de steeds weer terugkerende wending ‘zegt ze’, ‘zegt hij’, zonder dat daarbij aanhalingstekens worden gebruikt. Het geeft de tekst een kracht mee dat van binnenuit lijkt te komen en de lezer hoe dan ook uitnodigt mee te denken en mee te voelen met de personages. Vooral aan de relatie met Suz wordt veel aandacht besteed: hoe het huwelijk van Liz met Bobbie, haar prof nota bene aan de universiteit, eigenlijk al van in het begin fout is gelopen, hoe Liz daarna Suz heeft ontmoet (‘met jou, zeg ik, had ik even het gevoel dat ik wel echt leefde, intens leefde, heel even’, en hoe ook hier hun relatie sterk onder druk kwam te staan. In wezen gaat het boek ‘Een week’ over relaties, telkens weer over relaties: de vriendschap van Liz met jeugdvriendin Anke, toen alles nog mogelijk leek, de stroeve relatie met haar vader, die pas als Liz wat ouder is de waarheid vertelt over Marthe, haar biologische moeder, de manier waarop Liz omgaat met haar zoon Dorian en diens vriendin ‘Dingske’ (pas met de dood voor ogen zal Liz de naam van het meisje ook effectief uitspreken). In de marge van deze verbintenissen heeft Theunissen het dan nog over de buurman Kris die dagelijks een pak bloemen uit eigen tuin komt afleveren, en over Filip, een schrijver die worstelt met een writer’s block (‘Ik zit vast in het boek. Het is zo’n zin loze bezigheid. En ik zie het niet meer. We leven hier verdomme in de tijd van de totale waanzin, en hoe kun je dan doen alsof er niets aan de hand is en snel een romannetje schrijven? (…) Weet je wel dat die lui alles kapot gaan maken, alles, alles. Groenlandse ijskappen. Amazonewoud. Kuststroken. Al wat mooi en ongerept was. En ze gaan er geld mee verdienen, massa’s geld, tonnen geld. En de ellende die het zal geven, het is onbegrijpelijk obsceen. En ik ben mijn verbeelding kwijt.’ (p. 160-161) Of hoe het engagement van Jeroen Theunissen ook hier, in een roman over liefde en vriendschap, komt meespelen. ‘Een week’ overtuigt in zijn veelzijdigheid inzake thematiek en in de aanpak die het geheel zoveel meer allure geeft dan een rechttoe rechtaan verteld verhaal.