In de vroegmoderne tijd werden duizenden vrouwen en ook wel mannen in Europa beschuldigd van hekserij, uiteraard ten onrechte. Tanneke Sconyncx of Anna De Coninck was een van hen. Met Jeanne Panne (Nieuwpoort) en Cathelijne van den Bulcke (Lier) behoort ze tot de bekendste slachtoffers van de heksenwaan in Vlaanderen en Brabant. Haar casus is uitvoerig gedocumenteerd en bestudeerd. Twintig jaar geleden kreeg ze eerherstel onder de vorm van een standbeeld op de markt van Tielt, evenals een plaquette aan het belfort daar.
Anna werd geboren omstreeks 1560 in Gottem (nu Deinze) en huwde in 1575 met Thomas Vermeulen of Vandermeulen van het Hof ter Leyen in Machelen. Ze waren middelgrote pachtboeren en hadden samen vier kinderen, waarvan twee al uit huis waren op het moment van haar proces. Na jaren van verdachtmakingen als gevolg van het ontslag van een knecht en door afgunst van haar neef, de baljuw van de heerlijkheid Ter Beke in Gottem, kwam het tot een van meet af aan dubieus hekserijproces. Tanneke werd gearresteerd op kerstavond 1602 en gevangengezet in Tielt, maar ontkende alle aantijgingen van hekserij en verklaarde dat de baljuw wraak wilde nemen wegens haar seksuele afwijzing en uit was op haar geld en goederen. Ze werd aan foltering onderworpen, bekende, herriep haar bekentenissen en werd terug onderworpen aan de scherpe examinatie, waaraan ze ten slotte op 2 juni bezweek. De opgeroepen chirurgijn verklaarde dat Tanneke niet gestorven was aan haar verwondingen opgelopen tijdens de folteringen, maar dat het de duivel was die haar nek had gebroken. De baljuw kon een proces met veroordeling en een eindvonnis forceren ten einde beslag te kunnen leggen op haar bezittingen. Thomas Vermeulen tekende beroep aan tegen het vonnis bij de Raad van Vlaanderen in Gent en kreeg vermoedelijk gelijk, want uit geen enkele historische bron blijkt dat de familie proceskosten moest betalen of bezittingen verloor.
Professor-emeritus rechtsgeschiedenis Jos Monballyu, die reeds twintig jaar geleden het proces grondig bestudeerde, toonde aan dat het een vorm van gerechtelijke dwaling was en zelfs op grond van de toenmalige rechtsprincipes niet rechtvaardig verlopen was.
De Leuvense hoogleraar economie Frederic Vermeulen vond dat hij via de derde zoon van Tanneke Sconyncx, Jan Vermeulen, in de elfde generatie afstamde van haar, ‘De heks van Gottem’. Hij geraakte geïntrigeerd door de zaak, wat de aanleiding werd tot het schrijven van deze historische roman. Hij geeft ruiterlijk toe dat hij schatplichtig is aan de studie van professor-emeritus Monballyu, vooral wat het laatste deel van zijn roman betreft.
Vermeulen slaagt erin een historische roman te schrijven die goed rekening houdt met het historisch kader van het laatste kwart van de 16de eeuw, inzonderheid de politiek-religieuze spanningen rond de calvinistische republiek in Gent en omstreken en de Spaanse herovering door Alexander Farnese. Hij weet ook de beklemmende sfeer van een lokale gemeenschap op te roepen, waarin wraak en afgunst de hekserijbeschuldiging faciliteerden. In de beschrijving van de relaties tussen de echtgenoten ligt het gevaar van anachronisme wel op de loer. Dat neemt niet weg dat dit een vlot leesbare roman is. Wel waren een kaart met de vermelde plaatsen en een overzicht van de personages nuttig geweest.