De Nederlandse theoloog en doopsgezinde predikant Alfred van Wijk bleef na zijn emeritaat actief als kerkhistorisch onderzoeker. In ‘Muze en Mennisten’ onderzoekt hij de ‘Doperse presentie in de Nederlandstalige literatuur’. Hij wilde het imago van de wederdopers in de Nederlandstalige en in de in het Nederlands vertaalde literatuur grondig in kaart brengen.
De wederdopers of anabaptisten behoorden tot de radicale reformatie, wilden leven als de eerste christenen en predikten pacifisme, volledige gelijkheid en gemeenschap van goederen. Vanwege het radicale karakter werden zij zowel door de andere protestanten als door de katholieken streng vervolgd. De beweging kon in de Nederlanden overleven rond de Fries Menno Simons, vandaar ‘mennisten’, dat Van Dale evenwel schrijft als ‘menisten’.
Van Wijk vertrekt van de vaststelling dat gelet op het relatief geringe aantal doopsgezinden dat deel uitmaakte van de Nederlandse bevolking, hun gemeenschappelijke bijdrage aan de Nederlandse cultuur aanzienlijk was. Doopsgezinden werden meer dan eens in de kunsten geportretteerd en deden veel literair stof opwaaien. De vreedzame mennisten, die leefden onder de dominerende gereformeerden, gaven blijkbaar meer aanleiding tot literaire expressie dan de eveneens getolereerde katholieken of joden. Door dopers zo talrijk in hun werk een plaats te geven droegen auteurs bedoeld of onbedoeld bij aan een bepaalde beeldvorming van de mennisten. Dat imago wil Van Wijk nauwkeurig onderzoeken.
De auteur betrekt in zijn studie zowel gecanoniseerde als nauwelijks bekende auteurs, evenals jeugdliteratuur, maar beperkt zich wel tot bellettrie. Het voorliggende boek is een verkorte representatieve selectie van een veel omvangrijker werk en bevat voet- noch eindnoten en evenmin een bibliografie en een register. Voor het volledige werk met literatuur en noten wordt verwezen naar een document op de website van de uitgeverij.
Van Wijk structureert zijn representatiestudie chronologisch. Hij beschrijft stelselmatig hoe de doopsgezinden in de loop der eeuwen in de Nederlandstalige literatuur beschreven werden en stelt dat de specifieke tijdscontext het dopers imago sterk bepaalde. Tot circa 1780 overheerste verguizing. In de 16de werden ze negatief bejegend omwille van hun afwijkende theologie, maar ook enigszins bewonderd om hun standvastigheid, zoals verwoord in martelaarsliederen. Ook in de Gouden Eeuw werden ze nog scheef bekeken omwille van hun pacifisme en omdat de doperse opvattingen over wilsvrijheid haaks stonden op het dominante gereformeerde leerpunt van de voorbeschikking. Pas in de periode van de verlichting kwam er een aanzet tot verandering in hun voorstelling. Een positieve imagokentering kwam er in de 19de-eeuwse historische romans, terwijl in de beeldvorming vanaf de 20ste eeuw tot op vandaag vooral aandacht ging naar hun bijzondere geschiedenis met de nadruk op hun sociale rechtvaardigheid en hun geweldloosheid.
Drie intermezzo’s beschrijven de benamingen die voor dopers werden gebruikt, en de Nederlandse zegswijzen en uitdrukkingen waarin de combinatie met ‘mennist’ voorkomt.
Alfred van Wijk schreef een mooie representatiestudie van een voor de Vlaamse lezer minder gekende religieuze minderheid in de Nederlanden. Zijn boek opent ook nieuwe perspectieven op ook in Vlaanderen gekende literatuur uit de Gouden Eeuw.