Wystan Hugh Auden (1907-1973) is een van de belangrijkste dichters van de voorbije eeuw. In zijn ‘Nawoord’ wijst vertaler Hans van der Vegt erop dat Zuden ‘niet bang was voor zijn tijd. Hij was niet bang voor nieuwe wetenschappelijke en industriële ontwikkelingen. Hij was geen buitenstaander, hij was geen toeschouwer, hij nam deel.’ (p. 614) Zijn veelstemmigheid maakt de vertaling van zijn verzen tot een ware uitdaging, ‘vanwege de rijkdom aan vormen en stijlen die Auden met zoveel graagte etaleerde, is het vertalen van zijn werk ee, uitdaging. De opgave is zeker niet alleen technisch. Het is alsof je niet één dichter vertaalt, maar minstens een stuk of zes: de op de vergankelijkheid verliefde minnaar, de politieke banvloekprediker, de van gravitas vervulde grafredenaar, de schouwer in de kronkelingen van de geschiedenis, de mysteriezanger, de cabaretier. Daar komt nog bij dat in Auden vaak andere dichters en schrijvers meeklinken.’ Van der Vegt biedt met ‘Tijdelijke helden’ een sterke en aansprekende vertaling, verder aangevuld met verhelderend commentaar bij een aantal gedichten, van het oeuvre van W.H. Auden. Dat hedendaagse dichters zo vaak teruggrijpen naar Auden’s poëzie, bewijst hoe nadrukkelijk zijn werk blijft meespelen in het actuele poëtische denken. De titel van de editie is ontleend aan het gedicht ‘Dover’, dat eindigt met deze verzen: ‘de soldaat bewaakt de reiziger die de soldaat betaalt; / in de schemering bidt ieder voor zich en geen van beiden / heeft greep op de jaren. Sommigen zijn tijdelijke helden: / sommigen van deze mensen zijn gelukkig.’ Bijzonder treffend is de cyclus van 27 gedichten ‘Ten tijde van oorlog’. In gedicht XVI staat te lezen: ‘Ideeën kunnen kloppen, ook als een mens sterft. / Soms zien we hoe de mens, in duizendvoud, / door leugens in gevecht wordt opgesteld: // soms geven kaarten plaatsen aan / waar mensen rampspoed ondergaan: / Nanking, Dachau.’ (p. 155) Even indringend en tot nadenken stemmend is het gedicht ‘Musée des Beaux Arts’: ‘Kijk maar eens naar Breughels ‘Icarus’: hoe alles daar / zich gemoedelijk van de ramp afwendt’ (p. 187)
Het is voor de lezer van moderne en hedendaagse poëzie een verademing de verzen van W.H. Auden te benaderen in de mooie vertaling van Hans Van der Vegt.