Lafcadio Hearn (1850-1904) was de zoon van een Ierse vader en een Griekse moeder. Aan zijn lot overgelaten door zijn ouders, fier over zijn Griekse afkomst die zijn belangstelling voor mythes had gestimuleerd, en als vertaler van Zola en Maupassant zeer op de Franse cultuur gericht, belandde hij als 19-jarige in de Verenigde staten. Daar ontwikkelde hij zich tot een veelzijdige journalist. Een kortstondig en “onwettig” huwelijk met een zwarte vrouw dompelde hem onder in een exotische cultuur, zoals dat later nog eens gebeurde toen hij als journalist naar Japan vertrok, het land dat hij niet meer zou verlaten. Daar huwde hij met een Japanse. Zij was hem van onschatbare hulp bij zijn levenswerk: het opsporen en optekenen van mondeling overgeleverde en met vergeten bedreigde Japanse spookvertellingen. Dat resulteerde in ‘Kwaidan’, een bloemlezing van spookverhalen. Voor de Engelse en Westerse lezer was dit een ontdekking. Voor de Japanse tijdgenoot was het de herontdekking van een oude wereld die door de modernisering van het land dreigde vergeten te raken. De opgetekende vertellingen behoren inmiddels tot de culturele canon van Japan. ‘Kwaidan’ bevat zeventien verhalen, bevolkt door zwervende monniken, samoerai-krijgers en boeren in een wereld waar, naar Shinto-traditie, mensen en dieren maar ook voorwerpen bezield kunnen zijn. Metamorfosen zijn evenmin ongewoon. Het is een wereld waar kleine overtredingen grote gevolgen kunnen hebben. En waar de geesten tot zowel goed als kwaad in staat zijn. Verhalen ontstaan rond lijken etende Jikininki’s, Heike-krabben met op hun schild de gezichten van verdronken krijgers, Mujina’s of vrouwelijke spoken zonder gezicht, of Rokuro-kubi’s met hun uitgerekte nekken of afzonderlijk zwevende hoofden. Een verhaal over elfenkringen in de ik-vorm heeft merkwaardig genoeg dan weer een on-Japanse autobiografische oorsprong. De verteller laat soms de gruwelijke of spookachtige afloop op een spanning verhogende, suggestieve wijze onverklaard. In de teksten zelf, maar ook in de talrijke voetnoten zorgt Lafcadio Hearn voor toelichting, wat van ‘Kaiwan’ behalve een bloemlezing ook een introductie maakt. Naast de spookverhalen zijn er nog drie zogenaamde “insectenstudies” opgenomen. Vlinders, muggen en vooral mieren genieten zijn aandacht. “Ik koester een eerbiedig gezag voor Herbert Spencer, als de grootste filosoof ter wereld; en het lijkt me zeer betreurenswaardig als ik iets zou schrijven wat tegen zijn leer ingaat.” Lafcadio Hearn gebruikt denkbeelden van deze toen invloedrijke sociaal-Darwinist om te peilen naar de mogelijkheden om, naar analogie van een mierenkolonie, tot een menselijke samenleving te komen waar het individuele en het collectieve als het ware spontaan, dus zonder moraal, keuze of dwang zo goed als samenvallen. Een utopisch of totalitair verlangen dat los lijkt te staan van de oude spookverhalen.