Van de Kroaat Slobodan Snajder (°1948) verscheen verleden jaar de panoramische oorlogsroman ‘De recreatie van de wereld’. Nu is er ‘De engel van het verdwijnen’, een caleidoscopische vertelling over een huis, een straat en een hoofdstad in een land met een zeer bewogen geschiedenis. De Kapellekensbaan is hier de kilometerslange Ilica in Zagreb en het verdriet is niet dat van België maar van Kroatië in de twintigste eeuw. ‘De engel van het verdwijnen’ kent vele vertellers. Ze zijn bewoners van een huis met twee verdiepingen gebouwd door een Joodse ondernemer op de grond waarop tijdens een Middeleeuwse pestepidemie een huis in brand werd gestoken. De vertelling begint in 1941 met de Duitse bezetting en het terreurbewind van de Kroatische nationaalsocialisten van de Ustasja en eindigt in 1992 met de afbraak van het huis. Een van deze vertellers, na de arisering van de woning, is het kind Magus, een Joodse vondeling maar ook een niet aan tijd gebonden personage en als dusdanig een getuige van gebeurtenissen uit het verleden. Het huis zelf is ook een verteller. Door zijn vele spiegels heeft het een eigen, weliswaar beperkte kijk op de lotgevallen van zijn bewoners. Deze bewoners zijn mensen van alle slag: kinderen zonder ouders, vrijwilligers bij de Ustasja of partizanen die zich schuilhouden. De focus van deze veelzijdige geschiedenis heet Anda Berilo. Deze “vondeling van de duisternis” werkt als dienstmeisje. Zij raakt verliefd op een partizaan die zelfmoord pleegt om zijn makkers niet te verraden. Anda ontvlucht het huis en werkt als verpleegster bij de partizanen. In de bosrijke omgeving van Zagreb, waar ze leider Josip Broz alias Tito als een naakte held ziet zwemmen, omarmt zij overtuigd het communistische ideaal. Na de oorlog en na de breuk van Tito met Stalin weigert zij haar status als verzetsheld te gebruiken en wordt zij om haar kritische houding samen met andere communisten “heropgevoed” in het beruchte kamp op het eilandje Goli Otok. In het derde deel dat zich in 1992 afspeelt, wanneer Tito’s Joegoslavië uiteenvalt en het nationalisme opnieuw de kop opsteekt, zwerft de ouder geworden Anda (“een soort menselijke houtspaander die buiten de grote geschiedenis was gevallen”) huis- en doelloos in Zagreb rond. Haar aangenomen dochtertje Magda, een Joods weesmeisje, is ondertussen een ascetische non geworden. Een overblijfsel uit het verleden is de leraar klassieke talen Gavranic, een tuberculeuze overlever, zelfs wanneer het sanatorium in een lazaret is veranderd. Ondanks hun vriendschap wekt Gavranic, met zijn voorkeur voor Plato en tragiek, en als filosofisch outsider, aanvankelijk de afkeer van de miltante Anda op. Maar Anda’s vasthouden aan de idealen van geweldloosheid en vrijheid (waar “gedwongen” gelijkheid niet werkte) zorgt voor toenadering, ondanks de verschillen, zeker als zij beseft dat Gavranic van haar is blijven houden. Slobodan Snajder maakt in dit wervelende verhaal met terugkerende motieven en personages, dat diep in de verwarrende tijd en werkelijkheid verankerd is en tegelijk erboven zweeft, een terugkerend onderscheid tussen bevlogenen en bezetenen. Van al de ontgoochelde bevlogenen was bij Anda, een gewichtloze heks of een anorectische heilige, de spirit niet verdwenen “Zij had geprobeerd de wereld een beetje te verbeteren, maar kon niet voorkomen dat hij instortte.”