Met dit boek over het Nieuwe Testament en het vroege Christendom is De Waele is niet aan zijn proefstuk toe. Bij KokBoekencentrum zijn reeds verschillende boeken van zijn hand verschenen die in de vroege joods-christelijke wereld van rond het jaar nul duiken. Zoals steeds is deze uitgave van KokBoekencentrum verzorgd. Auteur en uitgever hebben niet op een bladzijde gekeken want het is een lijvig werk geworden dat erin slaagt om op elke bladzijde de aandacht vast te houden. De structuur van het boek snijdt zeker hout, hij bespreekt eerst de evangeliën, de brieven van Paulus, de overige boeken van het Nieuwe Testament, en dan de canonvorming. Vervolgens betreedt De Waele de tweede eeuw met de Apostolische Vaders, Apologeten, de Martelaarsakten, en de Apocriefen van het Nieuwe Testament. Afsluiten doet hij met een hoofdstuk over de historische Jezus en een casestudie. Het boek is opgevat als een inleiding op het Nieuwe Testament en het vroege christendom, zoals de ondertitel aangeeft. De Waele geeft daarbij aan dat dit boek in eerste instantie niet voor theologen bedoeld is (p. 17). Ik ben echter van mening dat hij hiermee zichzelf tekortdoet. Ook theologen, en in het bijzonder zij die niet in de Bijbel of de vroege kerkgeschiedenis gespecialiseerd zijn, kunnen uit dit boek nog veel opsteken. Het is daarbij niet alleen een opfrissing van wat ze ooit in hun opleiding gezien hebben, maar door zijn kennis van de joods-Helleens-christelijke context biedt de auteur verdiepend materiaal aan en de mogelijkheid tot contextualisering waardoor theologen ook voor hun eigen onderzoek misschien zelfs nieuwe sporen vinden en inzichten opdoen. Met een studie over het ontstaan van de bijbel en de canonvorming betreedt de auteur een gigantisch onderzoeksveld. Om dat te overschouwen en de lezer wegwijs te maken moet hij keuzes maken. Over die keuzes laat ik exegeten hun licht schijnen. Waar ik als systematisch theoloog echter de nadruk op wil leggen is in eerste instantie de nogal brute overgang tussen de sommige hoofdstukken. Om het met muziektermen te zeggen, er is soms nogal een uitgesproken (en storende) cesuur tussen hoofdstukken die vlotter in elkaar zouden kunnen overlopen. Bovendien, en daar komt mijn eigen achtergrond als ecclesioloog naar voren, het is ook een boek over het vroege christendom, maar op een uitleg over de gemeenschapsvorming en het ontstaan van ‘de’ kerk moet de lezer lang wachten. Zeker als het gaat over hoe die kerkgemeenschappen dan getypeerd worden, namelijk als katholiek, Ethiopisch, alexandrijns (om er maar een paar te noemen), dan zie ik als niet-exegeet nogal snel door de bomen het bos niet meer. Ik zou zelfs durven zeggen, als ik muggenzift, dat het gebruik van het adjectief katholiek (en afgeleiden) nogal onnauwkeurig is doorheen het boek en op verschillende plaatsen verschillende ladingen dekt. Dit is zonder meer een lezenswaardig boek. De voetnoten zijn beknopt en helder en vooral niet té talrijk. De lijst met Griekse en Latijnse namen, de verklarende woordenlijst en de bilbiografie maken dit ook een erudiet werk. Het is geen reus op lemen voeten. Door de lengte van het boek vergt het lezen van kaft tot kaft wel enig doorzettingsvermogen, maar ook een meer selectieve lectuur is mogelijk door de heldere inhoudstafel. Een laatste negatiever punt dat ik nog wil opmerken gaat over het aantal verwijzingen naar andere boeken van de auteur zelf. Dat zijn er namelijk wel bijzonder veel. Ik ben er nog niet uit of dat nu aanzet tot het lezen van de andere boeken van de auteur of net niet, maar op een bepaald moment werd het wel wat storend.