De titel ‘Manon Lescaut’ is een verkorting van ‘Histoire du chevalier Des Grieux et de Manon Lescaut’ (1731). De korte roman maakte deel uit van een 7-delige reeks ‘Memoires et aventures d’un homme de qualité qui s’est retiré du monde’. De auteur was l’Abbé Prévost, een geestelijke met militaire en vooral literaire ambities die voor een avontuurlijk leven vol afwisseling hebben gezorgd. Antoine François Prévost was een veelschrijver, maar alleen ‘Manon Lescaut’ is door de lof van onder meer Flaubert en Cocteau en de operabewerkingen van Massenet en Puccini, bekend gebleven. De “homme de qualité” of “man van stand” waarvan sprake is een zeventigjarige markies die in de introductie van deze raamvertelling uitweidt over de twee ontmoetingen met de verlopen chevalier de Grieux, die hem zijn levensverhaal vertelt. Dat wordt gepresenteerd als “een morele verhandeling, op aangename wijze vertaald naar de praktijk.” Maar het is de praktijk, gestuurd door hartstocht en sentiment, die de aandacht van de lezer gaande houdt. De jonge erfgenaam en voorbeeldig student, voorbestemd om een Maltese ridder te worden, raakt smoorverliefd op een ongewoon knap meisje dat op weg is om als non gedwongen in een klooster te treden. De jongeman en zijn Manon duiken allebei onder in Parijs. Van dan af verlopen de gebeurtenissen in een zich herhalend patroon. Manon is een hartstochtelijke minnares maar verslaafd aan luxe die bij haar elke morele scrupule naar de achtergrond doet verdwijnen. De jongeman gaat gokken, lenen, stelen, begaat zelfs een moord om zijn geliefde tevreden te houden, maar vreselijke tegenslagen laten hem telkens berooid achter. De pijn en jaloersheid wanneer Manon rijke en adellijke minnaars inschakelt om hun “train de vie” te vervolgen, duwt hem verder het slechte pad op, ondanks de raad van zijn trouwe en deugdzame vriend Tiberge en zijn strenge maar vergevingsgezinde vader. Manon en haar minnaar ontsnappen net als Casanova aan uitzichtloze opsluitingen. Martin de Haan wijst in zijn inleiding op de scherpe uitbeelding van het Ancien Regime waarin de seksuele hypocrisie hoogtij vierde (“De dwaasheid van de rijken en de machtigen is een voortreffelijke inkomstenbron voor de kleine man”). Bij de verstandige en deugdzame chevalier is het de onweerstaanbare seksuele hartstocht die hem tot een slaaf en ongeleid projectiel maakt (“Al mijn gevoelens waren één lange afwisseling van haat en liefde, hoop en wanhoop, afhankelijk van de gedaante waarin Manon zich aan me voordeed.”) Tot net voor het dramatische einde in New Orleans, blijft Manon een raadselachtig, betoverend en wispelturig wezen, bekeken uiteraard door de ogen van de verliefde jongeman. Is dit vrouwelijke toonbeeld van trouweloosheid enigszins naïef of juist uiterst gewiekst? Martin de Haan zorgde voor een vlotte vertelling en nam enkele taalkundige vrijheden met de vertaling om eentonigheid en herhaling te vermijden. ‘Manon Lescaut’ is een klassieke 18de-eeuwse uitbeelding van de “clash” tussen hartstocht, moraal en maatschappij en als dusdanig interessant en blijvend leesbaar, zij het zonder de literaire kwaliteiten die zijn tijdgenoten Laurence Sterne en Denis Diderot onvergetelijk hebben gemaakt.