Toen Emmanuel Bove (1898-1945) overleed was hij, ondanks een flink aantal gepubliceerde romans, zo goed als vergeten. Hij was de persoonlijke ontdekking geweest van schrijfster Colette. Rilke had de jonge auteur opgezocht in Parijs en Samuel Beckett had zijn eerste romans geprezen “omwille van een gevoel voor het rake detail.” Peter Handke en anderen zorgden voor zijn herontdekking. Vertaler Wim Ver Elst, die een uitvoerig nawoord schreef bij zijn vertaling, merkt fijntjes op dat herwaardering nog geen opname betekende in de prestigieuze Bibliothèque de la Pléiade van uitgeverij Gallimard. ‘Mijn vrienden’ – het toegevoegde ‘Een andere vriend’ vormt hiervan een verwijderd hoofdstuk - verscheen in 1924. ‘Armand’ volgde drie jaar later. Beide romans hebben een werkloze en aan lager wal geraakte oorlogsveteraan als “anti-held”. De overgevoelige Victor Bâton hunkert naar vriendschap, verdraagt zijn eenzaamheid niet langer en wil “een leven leiden zoals iedereen”. Eerst is er Denise, caféhoudster en oorlogsweduwe, daarna Henri Billard wiens afgekochte vriendschap bedreigd wordt door de aanwezigheid van een vrouw. Dan volgen een verlopen schipper met zelfmoordplannen en een gulzige appetijt, Blanche een goedkoop zangeresje en one-night-stand, en tenslotte meneer Lascaze, een rijke industrieel die zich graag ontfermt over armoedzaaiers, als ze zich maar werklustig en nederig gedragen. Als Victor zijn dochter het hof maakt komt ook aan dit verhaal net als aan de andere een abrupt einde. In ‘Een andere vriend’ is het geen industrieel maar een burgerlijke weldoener die zich over hem ontfermt. Als Victor ontdekt dat de vriendschap niet exclusief is, dat de ijdele deugpronker nog andere beschermelingen heeft, haakt hij boos en ontgoocheld af. Victor Bâton is een labiele en onzekere jongeman vol zelfmedelijden, schipperend tussen sentimenteel verlangen en boze afwijzing, jaloers en pijnlijk bewust van zijn eigen houding en het effect ervan op anderen, van wie hij de blik opzoekt en vreest. Armand, uit de gelijknamige roman, is een uit hetzelfde hout gesneden “loser” maar die uit de goot gered werd door een oudere oorlogsweduwe. Ook hij hunkert, schuldbewust over zijn onverdiende comfort, naar de vriendschap van Lucien, een maat uit de loopgraven die zijn afkeuring niet verheelt. Als Armand het zusje van Lucien opzoekt, komt Jeanne, de vrouw van Armand, het voorval te weten. De agonie van de breuk en de laatste nacht samen vormen een hoogtepunt. Samuel Beckett wees al op de rake details die voor de observerende hoofdpersonages een gevolg zijn van hun ontregelende zelfbewustzijn en vervreemding. Meer dan de schaarse en uiterst bondige dialogen bepalen de korte en sobere, scherpe maar nooit wazige waarnemingen de zenuwachtige, angstige, zelfs unheimliche sfeer van beide werken. “Ik liep voorbij het open deurgat van een kelder waarin een kaarsvlam plots verdween zonder dat iemand om hulp riep.” Elders lijkt de film een inspiratiebron: “Door de trillende raampjes van de portieren zien we mensen die stilstaan, anderen lijken traag te wandelen.” Het Parijs van de jaren twintig is, tot in de namen van pleinen en straten, zeer herkenbaar. Vertaler Wim Ver Elst verdient alle lof voor de nieuwe vertaling van dit intense, ontluisterende en soms verrassend humoristische proza.