De “Fasti” van Ovidius zouden we, ietwat oneerbiedig, kunnen omschrijven als een poëtische versie van “De Druivelaar”. In dit werk, dat ontstond rond het begin van onze jaartelling, giet de dichter de oud-Romeinse kalender in verzen. Maand na maand bespreekt hij de religieuze feestdagen en de daarbij horende offers en gebruiken, en verweeft die met verhalen over goden, nimfen, saters en historische anekdotes. Het resultaat is een unieke bron over de Romeinse religie en mythologie, en zelfs een literaire wandeling door de stad, want Ovidius wijst als een gids op tempels en gebouwen die in zijn tijd nog overeind stonden.
Helaas bleef het werk onvoltooid. Ovidius werkte slechts de maanden januari tot en met juni uit, waarschijnlijk omdat zijn verbanning uit Rome hem verhinderde verder te schrijven. Toch blijft het opzet aantrekkelijk, ook voor de moderne lezer: lichtvoetig, fantasierijk en informatief tegelijk. Er schuilt mogelijks ook een politieke ondertoon in het werk, want de dichter schreef de “Fasti” kort nadat Julius Caesar de Juliaanse kalender had ingevoerd.
Lange tijd genoot de “Fasti” minder bekendheid dan andere werken van Ovidius, zoals de “Metamorfosen”. Maar recent kreeg het werk in onze contreien nieuwe aandacht dankzij twee vertalingen in het Nederlands. Na een bloemlezing door Marietje d’Hane-Scheltema in 2021, verscheen in 2022 een volledige vertaling van de hand van Piet Schrijvers.
Schrijvers probeert de elegische disticha waarin Ovidius zijn poëzie schreef, zoveel mogelijk te behouden. In zijn verantwoording licht hij toe waarom hij die antieke versmaat verkiest boven de zesvoetige jamben van d’Hane-Scheltema. Wel neemt hij enige vrijheid in zijn weergave van de pentameter, wat soms ten koste gaat van het oorspronkelijke ritme en de spanning die eigen is aan elegische disticha. Toch weet hij de speelse toon van Ovidius goed te bewaren.
In de inleiding plaatst Schrijvers de “Fasti” in een bredere context. Hij bespreekt het debat rond de waarde van het werk en vergelijkt de “Fasti” met de “Kalendergeschichten” uit de Oudduitse literatuur. Hij verdedigt de stelling dat Ovidius met de Fasti een breder publiek wilde aanspreken dan met zijn meer erudiete “Metamorfosen”. Schrijvers omschrijft de “Fasti” als tegelijk didactisch en moralistisch, wetenschappelijk en populair, historisch én badinerend.
Hoewel het werk veel namen en verwijzingen bevat, blijven de noten en het register aan de magere kant. De uitgave zelf is daarentegen bijzonder verzorgd: een harde kaft, leeslint en een tweetalige opzet (Latijn en Nederlands naast elkaar) maken het boek aantrekkelijk en uitnodigend voor vergelijking.
Voor wie houdt van mythologische verhalen en historische weetjes in een poëtische jasje, is deze integrale vertaling van Ovidius’ “Fasti” een aanrader.