Karl Ove Knausgård lezen ervaar ik steeds als een weldaad en wanneer de Noorse schrijver het een boek lang over Anselm Kiefer heeft kan de vreugde niet op. Twee ernstige stervelingen bij elkaar, zo lijkt het, de ene een graver in eigen verleden en ziel, de andere een graver in het verleden en de ziel van Duitsland en bij uitbreiding van heel de mensheid. Kiefer is de kunstenaar die mythe en werkelijkheid in elkaar laat overlopen en Duitsland met de neus op zijn oorlogsverleden duwde. Alleen asgrauw en grijs en de donkere zwaarte van gestold lood konden de gruwel ervan vertolken. Nochtans waren het Kiefers kleurrijke aquarellen die Knausgård zó nieuwsgierig maakten dat hij de kunstenaar wou ontmoeten. Wie was die man die zo’n beladen, monumentale en ongenaakbare werken maakte en tegelijk zo aanraakbaar overkwam in zijn aquarellen?
De schrijver bezocht de kunstenaar verschillende malen en leerde hem kennen als een extraverte, doch ondoorgrondelijke figuur, die zijn ‘binnenwereld’ handig verbergt achter uitgelaten gebabbel en theatrale ensceneringen. Een rusteloos heerschap ook, dat talloze projecten tegelijk heeft lopen en zich graag laat fêteren op recepties en diners. Wie was die schepper die zich als een god ‘tussen hemel en aarde bewoog’ en zich tegelijk als een ‘kindkoning’ gedroeg? Welke verbanden lagen er tussen zijn leven en werk?
Zeven ontmoetingen lang, gespreid over bijna evenveel jaren en locaties, doet Knausgård erover om enige hoogte te krijgen van Kiefer. In het trage, onderzoekende ritme, zoals we dat van Knausgård gewend zijn, beschrijft hij het moeizaam peilen naar de bron waaruit Kiefers kunst opwelt, en volledig bevredigend wordt het nooit. Kiefer ontwijkt de vragen over zijn werk en laat alleen een inkijk in zijn kinder- en studententijd toe. Precies die ongrijpbaarheid, aangevuld met de beschrijvingen van de ontmoetingen en bedenkingen over wat kunst onderscheidt van de werkelijkheid, maakt dit boekje tot een eerlijke en weerbarstige zoektocht. Een zoektocht die uitkomt bij het bos en de rivier en bij de vaststelling dat Kiefers kunst buiten hem wordt gecreëerd, ‘dat zijn kunst een plaats is, de plaats waar hij naar binnen gaat wanneer hij verf, lood, stro en as laag voor laag op een doek aanbrengt’.